De DenkTank 2015 is een jonge groep academici (met verschillende studieachtergronden) die zich buigt over vraagstukken die in onderwijs spelen.
De doelstellingen van De Nationale DenkTank zijn:
1. Positieve bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie door het creëren, faciliteren en onderhouden van een maatschappijbreed netwerk van jonge, getalenteerde en ambitieuze mensen.
2. Het stimuleren van excellentie bij en het bieden van extra kansen aan studenten via deelname in de jaarlijks te vormen Nationale DenkTank. Door actief onderhouden van het netwerk van (oud-)deelnemers aan deze DenkTank zullen structureel connecties worden gevormd.
De doelstellingen van de DenkTank in 2015 zijn geslaagd. Jonge academici hebben met elkaar een goed netwerk gevormd en verbindingen met andere netwerken tot stand weten te brengen.
De DenkTank 2015 zou zich bezig gaan houden met het leren van de toekomst: Hoe kan het leren in Nederland beter worden georganiseerd en gefaciliteerd, zodat het talent van de individuele leerling tot bloei komt en het leren beter aansluit bij de veranderende omgeving? De Denktank presenteert 10 voorstellen die worden geïntroduceerd met een visionair praktijkvoorbeeld. Deze praktijkvoorbeelden maken enige wrevel los door boodschap en toon. De problemen waar we tegenaan lopen in het onderwijs zijn ingewikkelder dan de DenkTank lijkt te suggereren. De voorstellen worden met zo’n eenvoud gepresenteerd, dat we nou nooit eerder aan juist déze oplossing hebben gedacht. Hieronder neem ik de voorstellen door.
Oplossing 1. Baby Wijzer
De Baby Wijzer maakt Nederland bewust van het belang van de ontwikkelingsperiode van kinderen tussen de nul tot vier jaar en helpt ouders en verzorgers op een speelse manier te investeren in de latere ontwikkeling van kinderen.
De Denktank gaat voorbij aan het feit dat er vanaf de jaren zestig de consultatiebureaus hierin een belangrijke rol spelen en ook voor een groot deel in deze missie zijn geslaagd. Dat er nog steeds ouders niet worden bereikt, heeft te maken met het ontwikkelingsniveau van de ouders in kwestie of het niet bezoeken van het consultatiebureau. Hiervoor een app lanceren als ‘zelfhulpmiddel’ laat het gebrek aan brede kennis en deskundigheid van de denktank zien. Ontwikkelingsstimulering bij jonge kinderen in zwakke gezinnen is een onderwerp dat al twintig jaar hoog op de agenda staat. Een app kan handig zijn voor mensen die op zoek zijn naar antwoorden op vragen, maar zij weten de antwoorden op andere manieren ook wel te vinden. Groepen die de steun het meeste nodig hebben worden slecht bereikt, hebben geen vragen en bereik je dus ook niet met een app. In die gezinnen moet je achter de voordeur komen.
Voor de app worden producenten en verkopers van producten voor jonge kinderen gezocht, net als landelijke oudercommissies en andere partijen die de Baby Wijzer landelijk op de kaart willen zetten. De app lijkt een digitale Blijde Doos te worden. Wie de Blijde Doos ooit heeft ontvangen, weet dat de doos veel lucht en vooral reclame bevat.
Oplossing 2. Onze Les
Een app die leerlingen feedback op hun leerkracht laat geven als instrument om leerlingen te motiveren tijdens lessen. Feedback laten geven door leerlingen gebeurt al, weliswaar niet op grote schaal, maar toch. Er is ook niets mis mee, het is fijn als leerlingen serieus worden genomen en helemaal mooi als de leraar er iets mee kan. Maar is er echt iemand die denkt dat de motivatie om wiskunde of economie te leren zal toenemen als leerlingen hun leraar feedback mogen geven of zelfs mogen ‘beoordelen’? Ja, als de consequentie is dat die vervelende of matige leraar wordt vervangen voor een betere. Motivatie gaat omhoog als een leraar gebruikt maakt van de juiste mix van didactiek en pedagogiek en activerende activiteiten inzet. Hiervoor heeft de leraar veel kennis nodig over didactische processen en moet de leraar vaardig (ervaren) zijn in het toepassen ervan. Het is moeilijk om je didactische vaardigheden aan te scherpen op basis van feedback van een collega of mentor. Het wordt nog moeilijker als je meervoudige en misschien zelfs wel tegenstrijdige feedback ontvangt van je leerlingen.
Spaarzaam mee omgaan lijkt mij het adagium.
Oplossing 3. FlipFilm
Uit de intro maak ik op dat de DenkTank niet goed weet hoeveel tijd het kost om een flipfilm te maken: juf Lena maakt op woensdagmiddag een videofilm over kernfusie. Ik heb me laten vertellen dat voor 10 minuten film een leraar soms 10 uur bezig is. De Denktank stelt een nieuw online platform (‘flipfilm’) voor. Is flippen ook een oplossing voor het signaleren van talent? Het sluit wel aan op een veranderende omgeving, maar flippen is niet nieuw en wordt heel doelmatig gebruikt door leerlingen op het moment dat er behoefte aan is. Op de diverse kanalen van docenten die de veranderende omgeving aanvoelen en erop inspelen, is te zien welke filmpjes gewaardeerd worden. De markt (leerlingen) bepaalt de kwaliteit. We kunnen dat een beetje zien aan het aantal keren dat bepaalde filmpjes zijn bekeken (aangeklikt): films met veel views, andere films met weinig views. Er is geen meerwaarde voor een specifiek platform (werkverschaffing?) die gaat beoordelen welke films goed zijn. Flippen voorziet in een behoefte, is handig en eigentijds, maar aan het bevorderen van talent draagt flippen nagenoeg niets bij.
Oplossing 4. EduBox
Alle interventies en initiatieven om op scholen verandering tot stand te brengen slagen of mislukken afhankelijk van het implementatiemodel en de tijd die wordt genomen om iets goed te implementeren. Eduboxen bezorgen op scholen zal geen of weinig effect hebben omdat scholen al overladen worden met gratis pakketten die in een hoek van de docentenkamer staan. Wie is de spil in de school die zorgt voor gebruik en aansluiting? Wie wordt daarvoor vrijgemaakt? Wie coördineert het logistieke gebeuren in de scholen. Denkt de Denktank echt dat ieder kwartaal de leraren staan te springen om hun nieuwe Edubox? Leraren hebben geen tijd om steeds onderdelen uit de nieuwe box te verkennen of te onderzoeken of ze wel of niet bij de lessen passen. Natuurlijk kan een Edubox met de juiste inhoud sommige leerlingen inspireren en zo zou je verborgen talenten kunnen ontdekken, maar zoals gezegd, het is de implementatie die daarvoor zorgt, de box zelf niet. Is de Edubox de Blijde Doos van het onderwijs? Er wordt nog gezocht naar enthousiaste partners die de inhoud van de doos gaan vullen.
Oplossing 5. Lerarenbrigade
Het voorbeeld van de lerarenbrigade stelt teleur. Het toont een roze wolk van oplossingen bij taalachterstanden in kwetsbare wijken. Natuurlijk dragen ervaren leraren (‘bewezen goede omgang met moeilijke klassen en brede ervaring in het onderwijs’) bij op een school als zij daar drie jaar lang op de school werken. Laat dat nou jaren gebeurd zijn met ervaren leraren die een carrièreswitch maakten naar de onderwijsbegeleiding en werden geschoold om leraren te begeleiden en te adviseren. Meestal werden ervaren leraren daarvoor gevraagd. Ze werden vroeger schoolbegeleiders genoemd, later werden dat adviseurs, weer later zelfs consultants. De adviseurs hadden ogen, oren en voeten in verschillende scholen en konden verbindingen tot stand brengen. Schoolbegeleiders bleven meestal twee tot drie jaar op een school voor één of twee dagdelen per week. De schoolbegeleiders zijn langzaamaan uit het onderwijs weggekeken en wegbezuinigd. Zij kwamen met ervaring en kennis van zaken op school en op veel scholen hebben zij veranderingen tot stand weten te brengen, afhankelijk van de vraag en de doelstellingen die behaald konden worden in de beperkte tijd die zij op scholen konden zijn. Op de kennisbasis die zij vertegenwoordigden (die voortdurend werd bijgehouden) en op scholen hebben gebracht wordt nu nog geteerd en met het theezakjesmodel door leraren zelf gedaan. Dit klinkt zuurder dan ik het ervaar en bedoel. Het is prachtig om te zien dat wat de scholen in is gebracht nu met elkaar wordt gedeeld door leraren. Dat was en is ook de bedoeling. Dat de kennis nu gerecycled wordt is wel iets om je zorgen over te maken. Dat begeleidingsdiensten en pedagogische centra moesten krimpen, hun kenniscentra (bibliotheken en mediatheken) hebben moeten sluiten en dat zij bovendien de zwarte piet krijgen van mislukte veranderingen op vo-scholen en ROC’s, die een groot deel van de adviseurs juist hebben ontraden bij besturen en overheden, is te betreuren en zal op termijn gevoeld worden in scholen.
Een wezenlijk probleem op ‘zwakke’ scholen is dat er een relatief groot verloop is. De kennis die is aangebracht, verlaat vaak de school met personen die de verworven kennis op andere scholen, vaak met minder problemen, in praktijk gaan brengen. De lerarenbrigadiers kunnen dat verloop niet voorkomen en verlaten zelf ook de school weer. Welk model introduceren de brigadiers op school en laten zij in de school achter, zodat de school kennis en vaardigheden vasthoudt en verder internaliseert?
Oplossing 6. Make & Meet Challenge
Met een landelijke wedstrijd de ‘make & meet challenge’ als verbindende activiteit, wil de Denktank iets doen aan het gegeven ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen in Nederland. Het lijkt een leuk plan, een soort ‘Super Over de streep’ van Arie Boomsma, maar dan een beetje anders. Het is een sociaal wenselijk idee. Natuurlijk willen we allemaal dat bevolkingsgroepen geen vooroordelen hebben, maar vooral bij jeugdigen is vriendschap niet maakbaar. Mensen trekken elkaar aan en stoten elkaar af en soms zit dat gewoon in ordinaire smaakverschillen (muziek, kleding). Het instrument dat in scholen kan worden ingezet om vooroordelen te doorbreken of te voorkomen, is leerlingen met elkaar samen laten werken en daar een slimme regie op te voeren. Er zijn onderzoeken bekend waaruit blijkt dat als leerlingen buiten hun vriendenclubje met leerlingen moeten samenwerken, vooroordelen verdwijnen als sneeuw voor de zon.
Oplossing 7. BrugklasBonus
Hoe diverser de brugklas is samengesteld, hoe hoger de financiële bonus. Dat geld is bedoeld om hoogstaand en gedifferentieerd onderwijs te stimuleren en het doel is om sociale ongelijkheid in te perken. Hoever ga je met selectie voor die brugklas? Welke diversiteit? Moeten ouders opgeven wat ze verdienen en wordt er dan gespreid naar inkomen? Gaat de brugklascoördinator kijken naar de opleidingsniveaus van de ouders? Zijn er nog meer criteria? Evenveel gescheiden als gehuwde ouders? Spreiding in verschillende allochtone herkomst?
Leerlingen die bij aanvang van de brugklas al zo sterk verschillen op het gebied van taal- en ontwikkelingsniveau bij elkaar plaatsen is bijzonder lastig. In het basisonderwijs is het al een bijna onmogelijke opgave voor leerkrachten om leerlingen op maat te bedienen als er meer dan vijf ontwikkelingsniveaus in een klas zitten. Voor het voortgezet onderwijs is het bijna niet te doen, tenzij je de klassen substantieel verkleind. In klassen die groter zijn zullen de begaafde leerlingen worden geremd en leerlingen met grote achterstanden zullen worden bevestigd in hun tekortkomingen.
Bonussen uitdelen is zo slecht nog niet, maar dan moeten de middelen wel gelabeld worden, zodat ze op de juiste plek terechtkomen. Als de Brugklasbonus op scholen alleen mag worden gebruikt om brugklassen te verkleinen naar ongeveer 15 – 17 leerlingen, dan is dit een kansrijk idee. Alleen moeten we dan wel nog even nadenken over welke sociale ongelijkheid we precies willen opheffen (ontwikkelingsniveau leerlingen, achtergrond leerlingen w.b. salaris, opleiding, burgerlijke staat van ouders?) en welke criteria we formuleren voor de ideale brugklas die de bonus mag ontvangen?
Oplossing 8. Docentencoschap
De Denktank komt met een ‘herziening van de eerstegraadslerarenopleiding’ die zij docentencoschap noemen. Na het behalen van de mastergraad volg je een zomerschool van een paar weken waarin je de basisvaardigheden van het onderwijs leert. Hup meteen in het nieuwe schooljaar voor de klas om in de praktijk te leren. Zoals je ook het vak van timmerman, of kapper in de praktijk kunt leren? Dan is het is een onderschatting van wat leraren moeten kennen en kunnen voor zij met leerlingen kunnen werken. De lerarenopleiding zou te theoretisch zijn, toekomstige leraren willen de praktijk in en geld verdienen. Een hoogopgeleide leraar werkt vanuit de theorie die is geïnternaliseerd, dat neemt tijd. Wordt er gedacht aan de co-schappen zoals artsen, of de advocaat-stagiair bij juristen? Dan hoort daar een aangepast salaris (onder huidige onderwijsschalen) en aangepast theoretisch en praktisch curriculum bij, waarbij de verbinding in de praktijk onder leiding tot stand wordt gebracht.
Oplossing 9. Vrijheid van schoolbestuur
Een pop-up idee van de Denktank die niets met de centrale vragen te maken heeft, maar wel prikkelend is. Het voorstel dat de leiding van een school de mogelijkheid krijgt om zich af te splitsen van een overkoepelend schoolbestuur. Dit is een kans voor scholen en wellicht dat dit verfrissende voorstel verder kan worden uitgewerkt.
Oplossing 10. LerenderWijs
De laatste oplossing die de Denktank presenteert gaat over persoonsvorming en socialisatie. Het zijn twee ‘woorden’ die het laatste jaar veel over de toonbank gaan en die in het huidige onderwijs er bekaaid van af zouden komen. Dat laatste betwijfel ik. Ik ben de afgelopen 15 jaar in veel klassen geweest en ik heb juist gezien dat er niet alleen sprake is van ‘holle’ kennisoverdracht. Soms is er eerder te weinig sprake is van pure kennisoverdracht en veel aandacht voor ‘socialisatie’ en ‘persoonsvorming’, hoewel de invulling ervan sterk verschilt.
Zoals politici graag alles willen oplossen door commissies, denken we in het onderwijs opeens alles op te lossen met een platform. Die ontwikkeling is in 2004 gestart en ik denk dat we er voorlopig nog niet klaar mee zijn.
Het is zo langzamerhand wel tijd om te stoppen met het uitvinden van het wiel en afscheid te nemen van ‘not invented here’. LerenderWIJS worden? Er is veel geïnventariseerd, onderzocht en ontwikkeld de afgelopen tien jaar om aan talentontwikkeling te doen. Leer daar nu van en verdiep je in invoeringsmodellen, wat werkt wel en wat niet.
Voer voor discussie: de ‘factpacts’
Het wordt niet als één van de oplossingen gepresenteerd, maar tussen neus en lippen door wordt gesuggereerd dat de ‘lange’ zomervakantie zo langzamerhand ter discussie moet komen te staan in het belang van het kind. Het is niet relevant voor de discussie, maar er wordt wel even gemeld dat de lange zomervakantie een relict is uit de oude tijd, toen kinderen nog mee moesten helpen op het land.
De lange zomervakantie is inderdaad een jaarlijks terugkerend organisatieprobleem voor ouders, maar dat wil nog niet zeggen dat de lange vakantie voor kinderen niet goed is en dat het organisatieprobleem door de overheid moet worden opgelost.
Onder verwijzing naar onderzoeken toont men aan dat er sprake is van een ‘the summer learning loss’. Er wordt een diagram getoond waarin we zien dat de leesvaardigheid gedurende de zomervakantie stagneert, hoewel de afbeelding hiernaast laat zien dat het verschil tussen hoog- en laagopgeleide ouders substantieel is. Met dit voorbeeld wil men aantonen dat de lange vakantie niet in het belang is van het kind. Dit lijkt op het selectief gebruik maken van bronnen, want meta-analyses geven aan dat het verlies van vaardigheden alleen geldt voor leerlingen in ‘achterstandsituaties’. D.w.z. dat kinderen die op vakantie gaan met hun ouders, 6 weken grammaticaal juist Nederlands spreken, af en toe worden voorgelezen of zelf lezen en in het gezin samen spelletjes worden gespeeld, er helemaal geen sprake is van ‘learning loss’. Sterker, er zijn kinderen die in de lange zomervakantie met hun ouders juist heel veel informeel (buitenschools) leren (stedentrips, museumbezoeken, culturele erfschatten). Hun verlies van leesvaardigheid wordt ruimschoots gecompenseerd en is dus te verwaarlozen. Van verlies van vaardigheden (taal, rekenen) en kennis is alleen sprake als kinderen zes weken niets anders doen dan op de bank hangen, buiten spelen, terugvallen op de thuistaal (geen Nederlands) of zeer beperkt Nederlands spreken, niet lezen en geen ‘hoogwaardige’ sociale interacties aangaan. Om de ‘summer learning loss’ nu in stelling te brengen om in Nederland een discussie aan te zwengelen om de vakantie terug te brengen naar 4 weken is niet terecht. Het verlies van vaardigheden bij bepaalde groepen leerlingen zou je moeten aangrijpen om specifieke remediërings- of compensatieprogramma’s te organiseren. Daarmee hef je ongelijkheid niet volledig op, maar kun je die kinderen aanbieden wat kinderen uit ‘geprivilegieerde’ milieus van huis uit meekrijgen. De kinderen zijn van de straat, ze krijgen een rijk en kwalitatief hoogstand aanbod en maken kennis met een wereld die zij van huis uit niet kennen.
recente reacties