Het ontwerpteam gaat in leerlabs aan de slag en komt nog in 2016 met een ‘ontwerp’, dat moet leiden naar ‘vernieuwde onderwijsdoelen’. Onderwijs2032 gaat voort, als de troepen eenmaal marcheren is er geen houden aan. Ook al vraagt het onderwijsveld er niet om, er moet en zal een nieuw curriculum komen, waarbij vooral vakkenintegratie een doel op zich lijkt te zijn, ook al is er veel tegengas gegeven. Samenhang leren zien tussen vakken is belangrijk, maar daarvoor hoeven vakken niet te integreren!
Op zich is er niets mis om in het basisonderwijs vakken meer thematisch te benaderen, daar ben ik groot voorstander van en ook in de onderbouw van het voortgezet onderwijs is meer samenhang wenselijk. Echter, de diepgang van de vakken loslaten is geen goede zaak. Het doet me denken aan de kansloze missie die in het begin van deze eeuw op verschillende vmbo’s voltrok. Meestal geïnitieerd door leraren zelf (de schoolleiding moest wel mee) werden met het boekje ‘Koop een auto op de sloop’ in de handen, de muren tussen lokalen gesloopt en kregen grote groepen leerlingen in een te grote ruimte de kans om te werken aan ‘interessante’ prestaties. Vakken werden losgelaten, er waren alleen nog domeinen en iedere leraar zou het schoolvak Nederlands geven, want dat vak ging naar de sloop en werd geïntegreerd in prestaties. De leerlingen werden het eerst de dupe, hun resultaten gingen drastisch achteruit, vooral op het gebied van taalvaardigheid en door onvoldoende binding in groepen nam de onveiligheid toe. Leraren kregen te maken met onrust doordat meer leerlingen dan voorheen werden gepest en waren gedemotiveerd omdat zij zich niet begeleid, ondersteund en onderwezen voelden. De zwarte piet ging niet naar de leraren die het project hadden omarmd, maar naar de pedagogische centra die probeerden de zaak bij te sturen. Ik heb me er nooit aan willen branden omdat ik het van meet af aan een verkeerde interventie vond, maar kon de dramatische ontwikkeling zien voltrekken op de scholen die ik begeleidde op taalbeleid. Na drie stappen voorwaarts op het gebied van taaldidactiek in lessen gedurende drie jaar, gingen deze scholen er binnen een jaar zes terug.
We zijn zo’n 15 jaar verder en weer steekt curriculumherziening en vakkenintegratie de kop op en ik hoor al weer geluiden om het vak Nederlands te integreren. Hoe bedenk je het, alsof iedere docent die Nederlands spreekt het ook kan onderwijzen als schoolvak. De ideeën zijn in een nieuw jasje gestoken en het proces wordt gelegitimeerd door het ministerie van onderwijs via Onderwijs2032. Ik kijk ernaar en huiver, want de leerdoelen in het basis- en voortgezet onderwijs zijn niet slecht en niet verouderd. Waarom moeten er nieuwe leerdoelen komen? De mantra dat we leven in de 21e eeuw ken ik nu wel, maar heeft mij nog niet overtuigd van het nut te schrappen en te herschikken in ons nationale curriculum.
Ik ben bang dat er meer aspecten een rol spelen bij leerlabs en docentenwerkgroepen die werken aan ‘een curriculum’ en warm lopen voor Onderwijs2032. Natuurlijk is er het inhoudelijk aspect. Voor leerlingen is samenhang tussen vakken belangrijk. Maar, door met elkaar op schoolniveau de raakvlakken te bespreken is het mogelijk om inhoud van vakken op elkaar af te stemmen en zo te programmeren (roosteren), zodat die samenhang voor leerlingen zichtbaar is. Dan heb ik het nog niet eens over mogelijke projecten die één, twee of drie keer per jaar (schoolbreed) kunnen plaatsvinden. Je hebt er in ieder geval geen nationaal ontwerpteam voor nodig.
Misschien speelt er wel een carrière-aspect. Leraren willen net als andere beroepsgroepen graag carrière maken en docentengroepen of leerlabs zijn vaak het opstapje naar iets anders. Bij de docentenwerkgroepen die ik in de afgelopen 15 jaar heb begeleid voltrekt zich regelmatig hetzelfde patroon. Niet alle docenten zijn goede ontwikkelaars, maar in deze groepen zit er altijd één die het snel in de vingers heeft en pareltjes aflevert. Ook goede organisatoren of coördinatoren komen in deze werkgroepen bovendrijven. Vervolgens gebeurt er iets heel begrijpelijks, maar ook vervelends. Juist de goede ontwikkelaars, coördinatoren of organisatoren gaan iets anders doen of ernaast doen. Of ze gaan iets doen met management, of ze gaan naar een andere school waar zij het net geleerde kunstje vertonen, of zij profileren zich buiten de school en mogen meedoen aan landelijke ontwikkelingen. Of, en dat is in toenemende mate het geval, ze schrijven zich in bij de Kamer van Koophandel en gaan naast hun docentschap er iets bij doen.
In het bedrijfsleven is het gewoon dat als je door de werkgever geprofessionaliseerd wordt, je je committeert en loyaal blijft aan het bedrijf. Je nascholing is betaald, maar daar staat wel tegenover dat je de komende 3 tot 5 jaar volledig voor het bedrijf blijft inzetten, zodat het bedrijf ook kan profiteren van jouw nascholing. In veel gevallen moet je zelfs een concurrentiebeding tekenen. Hoe anders is dat in het onderwijs. De overheid betaalt je nascholing en vervolgens kan er sprake zijn van braindrain voor de school en wordt de kennis freelance te gelde gemaakt. Vaak ook nog tegen concurrentievervalsende tarieven omdat de verdiensten een bijkomstigheid zijn.
De school wordt zo dubbel gedupeerd. De school heeft geld geïnvesteerd dat niet ten volle kan worden benut en de geschoolde leraar is niet meer volledig inzetbaar voor de school of verdwijnt zelfs zodat de school terug is bij af.
Waarom worden docentwerkgroepen en vakkenintegratie gepresenteerd als iets nieuws terwijl het al jaren gebeurt op veel scholen met wisselend succes, afhankelijk van bescheiden ambities, schoolspecifieke keuzes, lange termijn denken, de wijze van invoeren en eisen die de schoolleiding aan docenten stelt. Wat gebeurt er met de braindrain die plaatsvindt op scholen na intensieve professionalisering met een dubbele bodem (versterken leraren en verbetering van de inhoud van het onderwijs), zodat de leerlingen er uiteindelijk niets aan hebben.
Waarom met Onderwijs2032 iets landelijk reguleren met een curriculumherziening en gewijzigde onderwijsdoelen, terwijl we een paar jaar geleden hebben geconstateerd dat het onderwijs rust nodig heeft (Dijsselbloem)?
Nogmaals, juist op schoolniveau kunnen de accenten worden gelegd, dus op beperkte schaal zonder het onderwijs volledig om te gooien. Zo kunnen scholen een eigen signatuur ontwikkelen en zich profileren als zij de docenten aan zich weten te binden. Is het niet nuttiger om vakspecialisten met elkaar op schoolniveau te laten overleggen over de inhoud en raakvlakken van hun vak dan een groepje afgevaardigden die zich over het hele spectrum (po t/m mbo) en alle vakken gaan buigen om landelijk nieuwe onderwijsdoelen te formuleren?
Ik krijg de indruk dat we in toenemende mate te maken hebben met docenten die onrustig zijn, ontevreden zijn, van zich laten horen, spreekbuis willen zijn, steeds iets nieuws willen proberen en van alles willen starten. Zij lijken te worden gehoord en te worden bediend. Het ene is nog niet geland, laat staan geïmplementeerd of het andere kondigt zich al aan. Beseffen we ons wel voldoende dat we de afmakers te weinig horen: de docenten die temporiseren, kleine vernieuwingen, verbeteringen of veranderingen vrijwel geruisloos (kunnen) inbedden en consolideren en in scholen zorgen voor de rust, reinheid, regelmaat en continuïteit die leerlingen nodig hebben?
Na publicatie van Onderwijs2032 en het optreden van Paul Schnabel op televisie, is er veel kritiek gekomen. Het idee is ontstaan om met enkele wetenschappers een check op wetenschappelijkheid uit te voeren. Gezien de complexiteit van de thematiek, en de enorme omvang van alleen al het materiaal dat het Platform op zijn website presenteert, is een geschikte vorm voor deze check een reeks blogs van verschillende auteurs. Mogelijk gaat deze reeks blogs over een wat langere tijd lopen, denk aan een half tot een heel jaar. Volg hier de Onderwijs32 Science Check.
recente reacties